Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [52]Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het [53]gewenste land, de [54]sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult [55]tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren. 52. Dat is, Ik dacht, als terstond wederom; menselijkerwijze van God, als bij zichzelven aldus denkende en beraadslagende, gesproken, om de onwaardigheid van dit volk [waarvan wijders vs.20], en de grootheid zijner genade uit te drukken; alsof God zeide: Maar hoe zal Ik daartoe komen, dat Ik van zulk boos volk mij ene kerk maak, en hen tot mijne kinderen en erfgenamen van het hemelse en heerlijke Kanaan met de menigte d er heidenen, aanneem? Waarop God als bij zichzelven aldus antwoordt: Ik zal maken door mijnen Geest der bekering en des kindschaps, dat zij zich bekeren, [gelijk volgt] en in geloof tot mij roepen: Abba, en van mij niet afwijken; zie hfdst.32 vs.40; Rom.8:15. Sommigen nemen dit vers als een vervolg van de voorgaande belofte, en stellen het aldus: Ook zeide Ik, of want Ik zeide, hoe zal Ik, enz., verwonderenderwijze; en in het volgende: Ook zeide Ik, gij zult tot mij roepen, enz. 53. Hebreeuws, land der begeerte, van den wens; zie Ps.106:24. 54. Hebreeuws, erfenis des sieraads. Aldus was Kanaan genoemd, zijnde een voorbeeld van het hemelse Kanaan; zie Ezech.20:6; Dan.8:9, en Dan.11:16,41,45. 55. Of, mij noemen.